De geschiedenis voor de Tweede Wereldoorlog

oprichting kampeerterrein
Vanaf 1921 kon een vergunning worden aangevraagd om te kamperen in Hoek van Holland. Hierdoor konden de mensen langer in de buurt van het strand vertoeven en hoefden ze ’s avonds niet naar huis te reizen.

Op 20 mei 1923 richtte de gemeente Rotterdam achter het Stille Strand in het noordelijke deel van Hoek van Holland een kampeerterrein in. Hier werden de tenten samengebracht. Op dit stuk grond kregen de kampeerders een plaats toegewezen door een agent.

houten huisjes
De linnen tenten, in allerlei verschillende types, stonden kriskras door elkaar. Maar het duurde niet lang voordat iemand het idee kreeg om tussen de tenten een houten huisje op te trekken. Het gevolg hiervan was dat het terrein, waar eerder voornamelijk tenten en enkele zeer bescheiden huisjes stonden, herhaaldelijk werd vergroot.

Zo veranderde de vorm van het kampeerterrein sterk. De kampeerders van enkele dagen waren vaste kampbewoners geworden met een seizoensverblijf in de vorm van een tent, maar steeds vaker een houten huisje.

Met een huisje waren de kampeerders immers minder afhankelijk van de weersinvloeden geworden. Ook op een regenachtige of winderige dag konden ze hun vrije tijd in de Hoek doorbrengen, elkaar wijsmakend dat het ‘niks koud’ was. De huisjes kwamen in straatjes naast elkaar te staan, netjes gerangschikt langs de rooilijn.

eldorado
In Rotterdam waren in de jaren dertig niet veel ontspanningsmogelijkheden. In groot contrast met de miserabele omstandigheden in de stad stond de vrolijkheid aan de kust. Het kampeerterrein groeide daarin mee en werd het eldorado van de doodeenvoudige vaders, moeders en jongeren. Het domein van de werkende klasse. De gewone man en zijn gezin uit de stad dertig kilometer landinwaarts waanden zich rijk en waren trots op hun zelfgebouwde huisje.

Volgens een motorrijder die in 1928 de hele Nederlandse kust afreisde en zijn bevindingen beschreef in het Algemeen Handelsblad, had Hoek van Holland de grootste kampeergelegenheid van alle badplaatsen. Op zondagen verbleven er zelfs wel een kleine vijfduizend mensen, zo schreef het Nieuwsblad van Friesland in 1931. Zo’n kamp met houten recreatiehuisjes trof je in die tijd bijna nergens anders aan.

kampeerstad
Het weiland met linnen tenten van de periode rond 1923 groeide uit tot een houten kampeerstad van een paar honderd huisjes en een tentenkamp, die in het hoogseizoen uit haar voegen barstte en ’s winters geheel was verdwenen. Met een eigen winkelstraat, een politiepost met eerste hulp, een publieke telefoon, een goederendienst, postbestelling, brandblusmateriaal, wc’s, gas, waterkranen en houten elektriciteitspalen aaneengeschakeld door spanningsdraden voor de verlichting in de straatjes.

Wanneer dokter Knip spreekuur hield wapperde de Rode Kruisvlag aan de stormseinpaal bij de ingang. Via een uitgiftepunt van de gemeentebibliotheek werden regelmatig boeken uitgeleend. Bij de twee brandputten was een pomp aanwezig waarmee kampeerders zichzelf konden bedienen en direct water konden krijgen in geval van brand.

zorgeloos
De gewone man en zijn gezin uit de stad dertig kilometer landinwaarts waanden zich rijk en waren trots op hun zelfgebouwde huisje. Op het kampeerterrein heerste een sfeer van ontspanning en kameraadschap. Er was een eigen cultuur ontstaan met een romantiek die het midden hield tussen wonen en kamperen.

Volwassenen genoten op de veranda of in het gras van een grote pot thee of vers gezette koffie en alles smaakte eens zo lekker als thuis. Ze speelden een kaartspel, smeerden hun huid in met vet zodat de lichamen glommen in de zon en lieten zich bruin branden in de ligstoel voor de deur. En altijd was er de frisse, opwekkende, zoute lucht van de zee, die zich kort achter de duinen bevond.

De rijke indrukken nestelden zich in de herinneringen van de weinig verwende arbeidersgezinnen uit de havenstad. Het kampleven kreeg een plekje in het leven van de stadsmensen. In dit vakantieoord schitterden de ogen van de kinderen van intense blijdschap. De hele dag konden ze vrij ravotten in de Hoofdstraat, Ceintuurbaan of de zijstraten, om ’s avonds moe en voldaan in slaap te vallen.

Tegen etenstijd ontsnapten de geuren van gekookte aardappelen, gebraden vlees en gebakken vis uit de huisjes. Een enkele keer speelde in de avonduren een radio of koffergrammofoon. Of de kampeerders maakten zelf muziek met fluit, banjo of gitaar en een geïmproviseerd zangkoor. Het roodgele licht van de brandende petroleumlampen zorgde voor een intieme sfeer. En ’s nachts zocht men de bescherming van tent of huisje. Met op de achtergrond het zeegeruis of het gebulder van de storm.

Duitsers
Zo leek alles op het kampeerterrein op de oude voet door te gaan. Maar het liep anders. De hoogtijdagen van het kampeerterrein gingen over in de Tweede Wereldoorlog.

Vanaf 1940 gebruikten de Duitsers het kampeerterrein als schootsveld voor de kazematten. Ook deed het terrein dienst als schijnmijnenveld. Om de vijand te misleiden en de illusie te wekken dat er mijnen lagen, bakenden ze het af met prikkeldraad en waarschuwingsborden.

 

 

©